Deze bloedtransfusiemolen naar ‘Dr. Beck’ werd tot eind jaren dertig van de twintigste eeuw gebruikt bij directe bloedtransfusie. Directe transfusie van mens op mens werd al vanaf de vroege 19e eeuw toegepast. Het bloed werd uit de ader van de donor opgezogen en bij de patiënt ingespoten. Maar transfusiereacties en stollingsproblemen stonden ruime toepassing van bloedtransfusie in de weg.
Pas na de ontdekking van het bestaan van de verschillende bloedgroepen in 1900 kon bloedtransfusie veiliger worden toegepast. Daarbij bleef directe transfusie lange tijd de meest gebruikte methode. Pas in de jaren veertig ging men steeds meer over op het gebruik van ‘bewaard’ bloed, al was het gebruik van anti-stollingsmiddelen al veel langer bekend. De ervaringen uit de Spaanse Burgeroorlog speelden een grote rol bij de doorbraak van het gebruik van bewaard bloed boven directe transfusie.
Deze transfusiemolen voor directe transfusie heeft aan elke zijde twee rubber slangetjes. Dat betekent dat bij deze transfusiemolen gebruik werd gemaakt van een fysiologisch zoutoplossing, waarschijnlijk ter voorkoming van stollingsproblemen. Eén slangetje werd ingebracht bij de donor, één bij de ontvanger en twee slangetjes stonden in verbinding met de fysiologisch zoutoplossing. Door het ronddraaien van de slinger werd automatisch het bloed opgezogen, gemengd met de vloeistof en door het platdrukken van de leiding daarna bij de patiënt ingespoten.