Dit indrukwekkende ensemble is bijeengebracht door Jacobus Hovius (1710-1789), die aan het einde van de achttiende eeuw geneesheer was van het Buitengasthuis. Hovius begint in 1736 beenderen met allerlei afwijkingen te verzamelen. Aanvankelijk moet hij genoegen nemen met grafresten van verschillende kerkhoven. Later krijgt hij toestemming om bij pas overleden mensen obducties uit te voeren. Het komt zijn collectie zeer ten goede.
In 1772 schenkt Hovius zijn hele verzameling aan het Amsterdamse chirurgijnsgilde, voor het onderwijs aan de chirurgijnsleerlingen. Zijn enige voorwaarde is dat er een speciale kast voor wordt gemaakt. Deze ‘Hoviuskast’ krijgt een plaats in de Waag op de Nieuwmarkt, waar het chirurgijnsgilde is gevestigd. Na Hovius’ schenking wordt de kastverzameling verder uitgebreid door Andreas Bonn (1738-1818), hoogleraar anatomie en chirurgie. Hij voegt niet alleen gedroogde botten toe, maar ook preparaten op sterk water. Op de kast laat hij een portret van Hovius plaatsen. Onder het portret staan de woorden: “Dit is Hovius’ geschenk, waarin de heelkracht blijkt, die nog de Natuur bezit, wanneer de Kunst bezwijkt”.
De collectie Hovius-Bonn is nu de oudste anatomische verzameling van Amsterdam. Veel beenderen in de kast laten inmiddels zeldzaam geworden aandoeningen zien in een vergevorderd stadium. Andere bieden een bizar kijkje in het dagelijks leven van de 18e eeuw: een been dat door een karrenwiel is verbrijzeld; de schedel van een man die een trap van een paard heeft gekregen.