Dit gelaatsmasker van gips is gemaakt van een vrouw die leed aan wolfszweer, een tuberculeuze aandoening van de huid die voornamelijk het gelaat aantastte. Mej. J.G. Schuiringa, van 1913 tot 1957 als tandarts verbonden aan het tandheelkundig instituut in Utrecht, maakte in de jaren 1946-1947 een neusprothese voor haar gecombineerd met een gebitsprothese. Dankzij deze protheses kon de vrouw werken zonder dat mensen haar telkens aanstaarden.
Jans Schuiringa (1887-1975) legde zich toe op het maken van protheses. Haar speciale interesse betrof de Tandheelkundige Chirurgische Prothetiek (TCP). Tegenwoordig wordt dit ook wel de maxillofaciale prothetiek genoemd. Deze specialisatie is van belang voor bijvoorbeeld voor patiënten met ernstige aangezichtsdefecten vanwege een operatief verwijderde tumor. Schuiringa was, dankzij haar handvaardigheid, in staat de mensen met behulp van ingewikkelde protheses de vorm en functie van het gelaat enigszins terug te geven. Veel kennis over aangezichtsaandoeningen werd verkregen in de Eerste Wereldoorlog. Deze oorlog die zich vooral in de loopgraven afspeelde, veroorzaakte bij zeer veel soldaten ernstige gezichtsletsels. Schuiringa bezocht meermalen de speciaal daartoe ingerichte ziekenhuizen in Duitsland. Hoewel er in Nederland, dankzij haar neutraliteit, nauwelijks dergelijke ernstige verwondingen behandeld werden, heeft Schuiringa op dit gebied veel kunnen leren van haar collega’s uit omringende landen. Vanaf 1911 tot aan het einde van haar werkzame leven maakte mej. Schuiringa van haar patiënten gebitsafdrukken en foto’s, en ze bewaarde – indien mogelijk – zelfs de protheses. Zo werd de behandeling van mensen met dit soort aandoeningen gedocumenteerd.
Toen zij in 1921 benoemd werd tot lector in de prothetische tandheelkunde, zette zij de verzameling (die toen nog klein was) in bij het onderwijs aan de studenten tandheelkunde. De ruim 1200 modellen, sinds 1963 in het bezit van het museum, lenen zich uitstekend voor medisch historisch onderzoek, omdat zij de ontwikkeling van de maxillo-faciale prothetiek vanaf het prille begin tot in de late jaren vijftig laten zien.