In 1924 kreeg Willem Einthoven de Nobelprijs voor de uitvinding van zijn elektrocardiograaf. Zijn manier om de elektrische activiteit van het hart te registreren en te beschrijven is sindsdien standaard over de hele wereld.
Van 1901 tot 1911 verrichtte de hoogleraar Inwendige Geneeskunde dr. Karel Frederik Wenckebach in Groningen onderzoek naar de “onregelmatige hartwerkzaamheid”. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, gebruikte Wenckebach hierbij nauwelijks elektrocardiogrammen. Pols voelen en het registreren van pulsaties waren zijn voornaamste hulpmiddelen, want het ECG-apparaat was nog nauwelijks ingeburgerd. Pas later zal hij bij zijn onderzoeken ECG’s gebruiken.
De afgebeelde elektrocardiograaf is gebaseerd op Einthoven’s snaargalvanometer, een meetinstrument dat de kleine spanningsverschillen in het hart kon meten en registreren. De Boulitte, genoemd naar de fabrikant, is in het academisch ziekenhuis waarschijnlijk reeds voor de oorlog aangeschaft. Het heeft na 1945 dienst gedaan als bewakingstoestel bij de eerste hartcatheterisaties. Dat lijkt vooral aannemelijk omdat het onderdeel dat de ECG-curve vastlegde op fotopapier (hartfilmpje) niet aanwezig is. De registratie werd op een donkere muur geprojecteerd, zodat dit eigenlijk een van de eerste real-time bewakingstoestellen was.